Verschenen in Bres Magazine, januari 2018
The gate is straight, deep and wide; break on through to the other side ~ Jim Morrison
Veel mensen geloven op een pad richting bevrijding te zitten. Maar in werkelijkheid is er geen pad en het kan dus ook nergens naartoe leiden; het lijkt alleen een pad te zijn vanuit het oogpunt van de spirituele zoeker. Tegelijkertijd is er geen ontsnappen mogelijk aan datgene waar naar gezocht wordt. Je komt vroeg of laat, laten we zeggen, op een soort kantelpunt waarop je niet anders meer kunt dan opgaan in het leven. Om te zeggen dat je daar komt, klopt trouwens niet helemaal want er is geen komen of gaan. Het kantelen gebeurt in hetzelfde nu als waarin je je nu bevindt; er is maar één nu, er is alleen maar tijdloosheid. Opgaan in het leven gebeurt wanneer het schijnbaar afgescheiden ‘ik’ sterft. Anders gezegd: op het moment dat het geloof in een niet werkelijk bestaand ik met de bijbehorende verkrampte energieformatie in het lichaam wegvalt, is er Leven, openheid, vrijheid. En leven is simpelweg dat wat is.
Oplossen in dat wat is, is als door een poort gaan die toegang geeft tot alles en niets tegelijk. Dat wat is, is tegelijkertijd volheid en leegte. Beweging en stilte. Dit is de ultieme paradox van het leven. Nisargadatta Maharaj zei: ‘Weten dat ik niets ben is wijsheid. Weten dat ik alles ben is liefde. Tussen die twee beweegt het leven zich.‘ Het is onvermijdelijk om bij die schijnbare toegang tot alles en niets uit te komen en erachter te komen dat er geen poort is. Het is geen opening ergens naartoe, maar openheid zelf. Je komt nergens vandaan en gaat nergens heen. In plaats van een stap ergens naartoe, is dit eerder een stap op de plaats. Het idee van een poort ergens heen, van een pad, een proces en een moment van bevrijding ergens in de tijd, bestaat enkel in de beleving van de zoeker, van het individu dat zich afgescheiden waant van de totaliteit. In feite is er geen pad, geen proces, geen tijd, geen poort en uiteindelijk ook geen zoeker. Je loopt eigenlijk altijd al voortdurend rond in de open, oneindig uitgestrekte niet-poort die het leven zelf is. De poortloze poort, zoals die in bepaalde Zen-geschriften wel genoemd wordt. Het verschil tussen de gevangenis of de droomstaat van het ik en bevrijding is dat in bevrijding gezien wordt dat je altijd al de openheid zelf geweest bent. Nogmaals, de gevangenis bestaat alleen in de beleving van het ik dat zich afgescheiden voelt van het leven; de verkrampte beleving een afgescheiden ik te zijn ís de gevangenis. Het individu is dus de illusie maar toch wordt afgescheidenheid als werkelijk ervaren. De droom heeft nogal wat zwaartekracht.
‘Ik’ lijkt een soort verstolling van iets wat vloeibaar is. Het statisch maken van wat dynamisch is, zo je wilt. Een toe-eigening van bewegingen, gedachten, gevoelens, sensaties, die op zich van niemand zijn; ze verschijnen ergens in en zijn volledig vrij en onpersoonlijk. De ik claimt vervolgens die bewegingen en maakt ze tot objecten. Door middel van taal worden er concepten aan de verschijningen gehangen en ontstaat er ogenschijnlijk een ik en een wereld, ik en de anderen, ik en objecten, etcetera. Ook energetisch ontstaat er zo een vaste, afgescheiden formatie die rondloopt in die wereld en die er bijna voortdurend mee in strijd is. Sommige dingen moeten namelijk weg en andere dingen (of mensen, gevoelens, situaties, enzovoorts) moeten erbij. ‘Ik’ wil controle over het leven, zodat het dingen naar zijn hand kan zetten, maar raakt keer op keer gefrustreerd omdat het leven zich niet laat dwingen. Het individu leeft dus in een staat van bijna constante onvervuldheid, met korte periodes van relatieve tevredenheid, schijnveiligheid of extatische hoogtepunten.
Zo leven we in schijnbare afscheiding. Totdat ingezien wordt dat juist die beleving, het geloof een ik te zijn de storende factor is. Dan opent zich de mogelijkheid om het voor de hand liggende te zien: het leven is onvoorspelbaar en controle is een illusie. Het ik is bang voor het onbekende maar tegelijk is er een onstilbaar verlangen naar. Om op te gaan in het onbekende, beseft het ik dat het zelf moet sterven. Wat bekend leek en gekend werd, blijkt een illusie. Het waren alleen maar concepten die op de wonderlijke, niet met het verstand te kennen werkelijkheid geplakt werden. De poort van het onbekende, van het leven opent zich en de mogelijkheid om er doorheen te gaan presenteert zich. In de woorden van Aldous Huxley: ‘There are things known and there are things unknown and in between are the doors of perception.’ Eenmaal erdoor is er uiteraard niemand meer die erdoor heen ging. Die is opgelost in het leven. In meer religieuze termen: de eenwording van de mysticus met God is meteen het einde van de mysticus. Game over. Eenmaal door de poort, is er ook geen poort meer.
Het leven is altijd dat wat is: hier, nu, dit. Daarin oplossen, is bevrijding. Wat wegvalt is het geloof een afgescheiden ik te zijn en de onvrije, verkrampte lichamelijke beleving die daarmee gepaard gaat. Bevrijding is zien dat er alleen maar leven is, en geen ik die een leven heeft. Het geloof in eigendom valt weg; wat voorheen geclaimd werd, waar een ik uit samengesteld werd, wordt nu ervaren als vrij stromende energie. Je loopt ogenschijnlijk de gevangenis van het ik uit, zonder enige moeite of inspanning, en opeens is daar vrijheid, leven, nu-heid, nieuwheid, licht. Alles is nieuw en aanwezig en heeft een bepaalde kwaliteit van oorspronkelijkheid en levendigheid in zich. Alle objecten, mensen, gedachten, gevoelens, sensaties, situaties verschijnen en verdwijnen in het licht van het tijdloze nu en alles ís dat licht; alles bestaat uit hetzelfde Zijn.
Het leven is complete chaos. Alles is mogelijk om in de ruimte van nu te verschijnen. Chaos betekent in de Griekse mythologie leegte; de leegte waarin alles valt, zonder richting of oriëntatie. Het leven is onverwoestbaar, maar verwoesting van levensvormen vindt plaats. Dat geldt ook voor mijn lichaam-en-geest. Er komt een moment, wat overigens exact dezelfde ‘gevoelsruimte’ zal zijn als waarin ik me nu bevind, waarop dit lichaam zal sterven. Wanneer werkelijk ingezien wordt dat het lichaam sterfelijk is en dat de ik die je ‘erin’ ervaart, niet echt bestaat, is er bevrijding. Zoals in de film Fight club wordt gezegd: ‘First you have to give up. First you have to know, not fear, know that one day you are going to die.’ Dan zie je dat jij het leven zelf bent. Vrij stromende en chaotische energie die nergens heen gaat en nergens vandaan komt. Krom uitgedrukt: je komt tot leven, nadat je gestorven bent, nadat ingezien is dat er geen ‘je’ is. Of anders gezegd: het leven is er in volle glorie wanneer het niet langer gefilterd wordt door het scherm van het afgescheiden ik. Echte koffie is lekkerder dan filterkoffie, toch?
Vóór bevrijding is er als het ware een horizontale beleving, als we het ons even visueel voorstellen. Je hebt het gevoel dat je leven zich voortbeweegt op een soort tijdlijn, met voor en achter, verder en terug. Wanneer bevrijding plaatsvindt, lijkt het alsof er iets kantelt en is de beleving opeens meer verticaal. Er is alleen nog maar ‘hier’, geen ‘daar’ meer. Er is alleen nog maar ‘nu’, geen ‘later’ meer. Een directheid, een intimiteit met al wat is en een onontkoombaarheid aan wat is, wordt duidelijk. De tijdgerichte, tijdsgebonden ik die je dacht te zijn is er niet meer en je ziet dat die er eigenlijk nooit geweest is. Je was doodsbang voor je eigen afwezigheid, terwijl die afwezigheid juist zo fijn blijkt te zijn. Je was op zoek naar iets – vervulling, geluk, liefde, noem het maar – en nu is het alsof je gevonden wordt door iets wat naar jou op zoek was. Je ontsnapte er schijnbaar lange tijd aan juist door ernaar te zoeken! Nu neemt het je in de armen en besef je dat je poging om het te vinden het nou net bij je weg hield. Doors-zanger Jim Morrison schrijft ergens in zijn poëzie: ‘We’re reaching for death on the end of a candle. We’re trying for something that’s already found us.’ Juist door het uitreiken, het zoeken naar iets specifieks verschuilen we ons voor wat hier nu al is. Wederom, paradoxaal.
Dit zijn uiteraard allemaal maar woorden. We gebruiken taal om iets uit te drukken wat volledig buiten taal ligt. In andere woorden: we gebruiken juist datgene wat de werkelijkheid verdeelt om de werkelijkheid te beschrijven die niet te verdelen valt. De werkelijkheid is één naadloos, ononderbroken, eindeloos geheel. Taal lijkt die eenheid te verdelen in losse onderdelen. En omdat taal het middel is om een boodschap te communiceren, gaan we automatisch geloven in de concepten van scheiding en tegengestelden die – wellicht heel subtiel – door taal gecreëerd worden: ergens vandaan, ergens naartoe, een poort, bevrijding, verticaal, horizontaal, ik en de ander, ik en de wereld, etcetera. Maar vrijheid, leven, energie of hoe we het onnoembare ook noemen, valt niet te begrijpen met het verstand en valt zeker niet op te delen in stukjes. Daarom is het eigenlijk absurd om een onderdeel van het geheel (het menselijk verstand en de menselijke taal) te gebruiken om het geheel te beschrijven. Conceptuele kennis is wat anders dan wijsheid. Daarom misschien zei Socrates: ‘De enige ware wijsheid ligt in het weten dat je niets weet.’
Bevrijding gaat niet om kennis of woorden, maar om beleving, ervaren, sensen. Bevrijding, zou je kunnen zeggen, is een radicale verschuiving of kanteling in beleving en perceptie. Wat je waarneemt en wat je ervaart en voelt blijft hetzelfde, maar hoe je het waarneemt, ervaart en voelt, verandert compleet. De Engelse dichter William Blake schreef: ‘If the doors of perception were cleansed, everything would appear to man as it is: infinite.’ De oneindige natuur van alles wordt duidelijk wanneer de perceptie of de ‘gevoelswaarneming’ radicaal verschuift. In die ‘nieuwe’ – in feite tijdloze – perceptie wordt helder dat er geen losstaand ik is of zelfs ook maar ooit geweest is. Je weet het wanneer ontwaken gebeurt, het wordt herkend zodra het er is. Er is namelijk een herinnering aan de oorspronkelijke staat van Zijn. Daarom hoef je je ook niet druk te maken over bevrijding; het ‘komt’ wanneer ‘jij’ er klaar voor bent. Of beter gezegd: wanneer de jij die iets wil vinden, bereiken, begrijpen – wellicht uitgeput van het zoeken – ineenstort, is Dat wat overblijft: vrijheid, leven, freeflow. Er is een verhoogd besef van levendigheid, alsof de dimmerknop omhoog gedraaid is; de wereld lijkt meer tot leven te zijn gekomen. Het mysterie, het wonder van het leven wordt geleefd en de behoefte om het mentaal te begrijpen valt weg. Vragen over het waarom vallen weg. En de cosmic joke van een zoeker die op zoek was naar vervulling en overal zocht behalve in wat het meest voor de hand liggend is, wordt gezien. Onvermijdelijk brengt dat een lach, stilletjes of hardop. © Ludo de Jongh